BEGIN OVERZICHT LIMBURG OVERZICHT PER SOORT WIJZERWEETJES

a
De merkwaardige zonnewijzer van Jacob de Succa in het Rubenshuis,
de oudst bekende volwaardige zonnewijzer in Vlaanderen (1601)


De zonnewijzer van Jacob de Succa uit 1601 in het Rubenshuis in Antwerpen                            Foto: Patrick Storme (2012)


De zonnewijzer opgesteld in de beeldenkamer van het Rubenshuis in Antwerpen                                     Foto: Rubenshuis

De oudst bekende volwaardige zonnewijzer in Vlaanderen is een horizontale tafelzonnewijzer. Hij staat permanent tentoongesteld in het Rubenshuis in Antwerpen. (*)

Jacobus de Succa maakte hem in 1601 en droeg hem op aan de toenmalige vorsten in de Zuidelijke Nederlanden,
Albrecht en Isabella.

Het gaat om twee zonnewijzers die samengevoegd zijn, een poolstijlzonnewijzer en een puntzonnewijzer.


De zonnewijzers geven de tijd aan in zonnetijd, de poolstijlzonnewijzer in gelijke uren, de puntzonnewijzer in drie meetsystemen: gelijke uren, antieke (Hebreeuwse) uren en Italische uren.
Over die meetsystemen lees je hier meer.

De schaduw van de puntzonnewijzer geeft op datumlijnen het begin aan van de winter, de lente, de zomer en de herfst.

Om 12 uur kan je de duur van de dag (van zonsopgang tot zonsondergang) aflezen.

Met behulp van een draaibare aanwijzer (index) kan je de richting en de hoogte van de zon aflezen.

Het cirkelvormige tafereel uit messing waarop dit alles is af te lezen, is 
3 mm dik, heeft een diameter van 19 cm en is bevestigd met vier schroeven.

Op de met bloemenmotieven versierde plaat staan de wapenschilden van Oostenrijk (dubbelkoppige adelaar), Spanje (leeuw met kruis en degen), de Zuidelijke Nederlanden (klauwende leeuw), Bourgondië (Bourgondisch kruis en keten van de Orde van het Gulden Vlies).

Het puntige staafje (gnomon) van 15 mm hoog, waarvan de punt diende voor de puntzonnewijzer, was afgebroken. Op de foto is het in het rood bijgetekend. De gnomon had waarschijnlijk hetzelfde profiel als dit van de gnomon op een andere zonnewijzer van Jacob de Succa, met het zwaktste punt onderaan.
Bij de restauratie in 2012 door Patrick Storme, docent aan de Artesis Hogeschool in Antwerpen, werd een nieuwe gnomon met dit profiel aangebracht.

Het lijnenpatroon is zeer nauwkeurig wat de poolstijlzonnewijzer betreft, iets minder nauwkeurig voor de andere functies. De oorspronkelijke helling van de poolstijl is door een vroegere restauratie niet meer juist.



Een voordeel van het samenvoegen van twee zonnewijzers van een ander type, is dat het instrument 'zelfrichtend' is. De zonnewijzers moeten immers zo gericht zijn dat de 12-uurlijn naar het noorden gericht is. Het noorden moet je bij deze samengevoegde zonnewijzers niet zoeken. Je verdraait het geheel tot de zonnewijzers dezelfde tijd  aangeven. Dan zijn zij goed gericht. Deze werkwijze is nauwkeuriger naarmate zij wordt toegepast zo dicht mogelijk bij 6 of 18 uur.


( *) Een kleine datumsteen 1576 met een onnauwkeurig zonnewijzerpatroon is ouder en bevindt zich in het Gruuthuse museum in Brugge.

Vóór de restauratie met de ontbrekende gnomon erop getekend   Foto: Beeldbank Antwerpen



De wapenschilden in de vier hoeken van de met bloemen versierde plaat:
Oostenrijk, Spanje, de Zuidelijke Nederlanden en Bourgondië

    
Profiel van de gnomon op een andere zonnewijzer van Jacob de Succa
en gerestaureerde gnomon na de restauratie in 2012

Datumsteen (9 cm breed) met zonnewijzerpatroon in Brugge

Opgedragen aan Albrecht en Isabella, vaders van het vaderland

De Latijnse tekst op de zonnewijzer, met de opdracht, luidt in vertaling:

JACOB DE SUCCA DROEG DIT OP ALS GEDENKTEKEN VAN ZIJN TALENT EN SIERKUNST IN HET JAAR 1601, MET ERKENTELIJK  EN DANKBAAR HART, AAN ALBRECHT EN ISABELLA, OOSTENRIJKSE, SPAANSE, ZUID-NEDERLANDSE EN BOURGONDISCHE VADERS (beschermers) VAN HET VADERLAND

Het echtpaar Albrecht en Isabella regeerde als soevereine vorsten
over de Zuidelijke Nederlanden, van 1598 tot aan de dood van Albrecht in 1621. Isabella bleef er nadien landvoogdes tot aan haar dood in 1633. Hun gebied, ook Belgica of Spaanse Nederlanden genoemd, omvatte het huidige België, Artesië in Noord-Frankrijk, Luxemburg en het oostelijke deel van Gelderland. Het prinsbisdom Luik, inbegrepen het huidige Belgisch Limburg, maakte er geen deel van uit.

Albrecht was de zoon van de Oostenrijkse keizer, Isabella de dochter van de Spaanse koning. Zij ontvingen het gebied als bruidschat van de Spaanse koning. Kenmerkend voor hun beleid was het streven naar vredesherstel tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden.

De vorsten resideerden in het paleis op de Coudenberg in Brussel, dat zij ingrijpend verbouwden, en waar zij als het ware een zichtbare encyclopedie van de buitenwereld samenstelden. Uitzonderlijke planten en dieren, verzamelingen uit de beeldende kunst en wetenschappelijke instrumenten stonden er te pronken.

Daarin paste ook de zonnewijzer.



Monogram van Albrecht en Isabella,
afgebeeld op de zonnewijzer







Jacob de Succa, geboren omstreeks 1562, was de kleinzoon van Pietro de Succa die uit Padua emigreerde naar Antwerpen. Hij was bestemd om priester te worden en ontving in Antwerpen op 15-jarige leeftijd de tonsuur (kruinschering), gebruikelijk bij een van de lagere wijdingen. Daar bleef het echter bij, hij huwde en kreeg twee zonen, geboren in Brussel in 1597 en 1603.

Hij was in dienst van Albrecht en Isabella in een militaire functie en was ook instrumentenmaker.

Van hem zijn bekend: de horizontale tafelzonnewijzer in het Rubenshuis in Antwerpen, een horizontale tafelzonnewijzer uit 1601, opgedragen aan Gaston Spinola, nu in een privé-verzameling, een ringzonnewijzer (ring van Gemma Frisius) uit 1600, eveneens opgedragen aan Albrecht en Isabella, in het Museum of the History of Science in Oxford en een nocturlabium (sterrenuurwerk) uit 1589 in de abdij van Tongerlo.

De zonnewijzer in het Rubenshuis in Antwerpen bevindt zich daar sinds Robert Osterieth (1869-1947) hem als onderdeel van een collectie op 27.12.1940 schonk aan de stad Antwerpen.


De opdracht en het monogram van Albrecht en Isabella op de zonnewijzer


Abrecht en Isabella omstreeks 1600 op een schilderij van hun hofschilder Otto van Veen


De drie andere bekende instrumenten van Jacob de Succa,
een zonnewijzer in een privé-verzameling
,
een nocturlabium in Tongerlo en een ringzonnewijzer in Oxford.


De zonnewijzer hertekend en laag per laag toegelicht

Om hem laag voor laag te kunnen toelichten is het lijnenpatroon van de zonnewijzer hertekend.

Op de tekening hiernaast is alles wat op de zonnewijzer te zien is, getekend. Dat geeft een onoverzichtelijk kluwen van lijnen.

Verder wordt de zonnewijzer functie per functie getoond en besproken.




1. De poolstijlzonnewijzer
De uuraanduiding voor de poolstijlzonnewijzer staat op de buitenrand, van 4 uur in de voormiddag tot 8 uur in de namiddag (zonnetijd). Dat is ongeveer de vroegste en laatste tijd waarop de zon in Vlaanderen op de zonnewijzer kan schijnen. Tijdens de overige uren is de zon ondergegaan en nog niet opgegaan.

De schaduw die de tijd aanduidt is die van de schuine stijl. Die heeft in Vlaanderen een helling van 51° omdat dit gemiddeld de breedtegraad is van dit gebied.
De zonnewijzer wordt horizontaal opgesteld met het cijfer XII naar het noorden gericht. Zo is ook de stijl naar het noorden gericht en door zijn helling evenwijdig met de aardas en gericht naar de hemelpool (waar de poolster staat). Vandaar de naam poolstijl.

Doordat de stijl excentrisch is geplaatst, is er een groter bereik voor de schaal met de uuraanduidingen dan wanneer hij in het midden zou geplaatst zijn. De stijl is 1,6 mm dik, aan de rand aangeslepen als een bot mes. De schaal heeft een verdeling per 5 minuten.

Op de tekening wijst de schaduw aan dat het 8.30 uur is. Dit is de zonnetijd of echte plaatselijke tijd. Als de zon in het zuiden staat is het middag - het midden van de dag - en wijst de zonnewijzer 12.00 uur aan. Onze uurwerken lopen thans altijd voor op de zonnetijd. Waarom lees je 
hier.

Merk op hoe de Romeinse cijfers geplaatst zijn: gelijkgericht met de richting van de schaduw die erop zal vallen en met hun basis steeds evenwijdig met de raaklijn aan de cirkel (= loodrecht op de straal van de cirkel)


2. De puntzonnewijzer voor gelijke uren
De uuraanduiding van de puntzonnewijzer voor gelijke uren staat op de binnencirkel in Romeinse cijfers, van 6 uur in de voormiddag tot 6 uur in de namiddag.

De schaduw van de punt van het rechtopstaande staafje dat juist boven het monogram staat - de gnomon - duidt de tijd aan in gelijke uren (24 in een etmaal) zoals wij die nu nog gebruiken, zij het dat de zonnewijzer de plaatselijke  zonnetijd geeft en ons uurwerk een uniforme tijd voor heel West-Europa die in onze streken voorloopt op de zonnetijd. De uurlijnen komen samen in één punt, in het kroontje boven het monogram.

Op de tekening wijst de punt van de schaduw aan dat het 8.00 uur is. Dit is de zonnetijd of echte plaatselijke tijd.

De schaduw van de punt van de gnomon geeft ook aan hoever het jaar gevorderd is, m.a.w. de datum.
Daartoe zijn drie datumlijnen getekend:

1.
de kromme lijn bovenaan, gemerkt met Tropicus Capricorni (steenbokskeerkring), voor het begin van de winter omstreeks 21 december (de kortste dag), ook wel het wintersolstitium of winterzonnewende genoemd. De zon staat dan op de middag pal boven de steenbokskeerkring.

2.
de horizontale lijn gemerkt met Linea Equinoctialis (lijn van de equinoxen), voor het begin van de lente omstreeks 21 maart en het begin van de herfst omstreeks 23 september (dag en nacht zijn dan even lang, elk 12 uur), ook wel equinox of dag- en nachtevening genoemd. De zon staat dan op de middag pal boven de evenaar.

3.
de kromme lijn onderaan, gemerkt met Tropicus Cancri (kreeftskeerkring), voor het begin van de zomer omstreeks 21 juni (de langste dag), ook wel zomersolstitium of zomerzonnewende genoemd. De zon staat dan op de middag pal boven de kreeftskeerkring.

Op de tekening wijst de schaduw van de punt van de gnomon op de 'Linea Equinoctialis' aan dat het omstreeks 21 maart of 23 september is.

Twee andere horizontale lijnen, in elkaars verlengde, gemerkt met Oriens (oosten) en Occidens (westen) duiden de betreffende richtingen van de zon aan als de schaduw van de punt van de gnomon erop valt.





3. De puntzonnewijzer voor Italischee uren
De uuraanduiding van de puntzonnewijzer voor Italische uren staat naast de overeenkomstige uurlijnen van 10 tot 22 uur.

De schaduw van de punt van het rechtopstaand staafje - de gnomon - duidt de tijd aan in gelijke uren in een tijdmetingsysteem waarin 24 uur het tijdstip is waarop de zon ondergaat.

Deze wijze van tijdmeting dateert uit de tijd dat men werkte van zonsopgang tot zonsondergang en men wilde weten hoeveel tijd er nog restte tot het donker werd. Men spreekt van Italische of Boheemse uren omdat deze wijze van tijdmeting vooral in Noord-Italië en in Bohemen (het westen van het huidige Tsjechië) in gebruik was.

Op de tekening wijst de punt van de schaduw aan dat het 21 (Italiaans) uur is, m.a.w. er rest nog 3 uur tot zonsondergang.

De punt van de schaduw valt op de datumlijn gemerkt met 'Tropicus cancri' (kreeftskeerkring) en duidt dus aan dat het omstreeks 21 juni is.







4. De puntzonnewijzer voor Hebreeuwse of antieke uren

De uuraanduiding van de puntzonnewijzer voor Hebreeuwse of antieke uren staat naast de datumlijn gemerkt met 'Tropicus Cancri' (Kreeftskeerkring) met eronder de vermelding Horae Hebreorum (Hebreeuwse uren).

Op de tekening is dat van 2 tot 10 uur. Op de zonnewijzer zelf staan de uurlijnen voor 1 en 11 uur ook op het uurlijnenpatroon, nog binnen de cirkel, echter onterecht omdat zij buiten het cirkelvormig bereik horen te vallen.

Hebreeuwse uren worden ook Joodse, antieke of ongelijke uren genoemd. Bij deze wijze van tijdmeting is de periode tussen zonsopgang en zonsondergang steeds verdeeld in twaalf. De lengte van deze periode is, afhankelijk van de seizoenen, altijd verschillend. Bijvoorbeeld, in de zomer, als die periode in onze streken ongeveer dubbel zo lang is als in de winter zijn de uren, op deze wijze bepaald, dus ongeveer dubbel zo lang als in de winter. Vandaar de naam ongelijke uren.

Bij deze wijze van tijdmeting spreekt men over een van de twaalf periodes, dus over het eerste, tweede, derde ... uur.

De kleine gnomon die juist onder het cijfer 6 staat geeft de schaduw o.a. voor het aanduiden van de ongelijke uren. Op de tekening wijst de punt van de schaduw het einde van het vierde uur aan.

De punt van de schaduw valt op de datumlijn gemerkt met 'Tropicus Capricorni' (steenbokskeerkring) en duidt dus aan dat het omstreeks 21 december is. Omstreeks 21 maart en 23 september, de equinoxen, zal de punt van de schaduw op de horizontale lijn gemerkt met 'Linea Equinoctialis' (Lijn van de equinoxen) vallen en omstreeks 21 juni op de gebogen lijn gemerkt met 'Tropicus Cancri' (Kreeftskeerkring). Op andere datums ergens tussenin.


5. De aanwijzer voor de richting en de hoogte van de zon

Op een draaibare aanwijzer - INDEX - met de gnomon als draaias staat een (niet lineaire) schaalverdeling van 10° tot  60°. Hij wordt gedraaid tot de schaal samenvalt met de schaduw van de gnomon. De punt van de schaduw duidt dan de hoogte van de zon aan: Altitudinum Solis.

Op de cirkelvormige rand staat een schaalverdeling in graden. Als de aanwijzer samenvalt met de schaduw van de gnomon, dan duidt de aanwijzer op de cirkelvormige schaal de richting (azimut) van de zon aan: Amplitudinum Solis

De tekening geeft de toestand aan voor 21 maart om 8 uur ' s morgens. De punt van de schaduw staat op de datumlijn gemerkt met 'Linea equinoctialis' en op de uurlijn voor 8 uur. De aanwijzer gedraaid tot hij samenvalt met de schaduw geeft aan:

hoogte van de zon: 18°
richting van de zon: 24° + 90° = azimut 114°
Dit stemt overeen met de (afgeronde) waarden berekend voor die datum en dat uur,
18,34° en 114,17°





6. De aanduiding van de lengte van de dag (tussen zonsopgang en zonsondergang)

Op de 12-uurlijn zijn aanduidingen aangebracht om de lengte van de dag (tussen zonsopgang en zonsondergang) af te lezen. Zij gaan van 8 uur tot 16 uur met een aanduiding voor de uren en halfuren.

De punt van de schaduw van de gnomon om 12 uur geeft de daglengte aan. 'Quantitas Dierum' betekent letterlijk 'lengte van de dagen'. Op de zonnewijzer staat 'Quantitas Dieru' met een liggend streepje op de laatste letter, een afkortingsteken.

Op de tekening geeft de schaduw een daglengte aan van 9 uur. Dit is de toestand als de declinatie van zon = -17,22° d.w.z. omstreeks 1 februari of 11 november.


De zonnewijzer onderzocht op nauwkeurigheid

Opmetingen ter plaatse vergeleken met berekende waarden geven een beeld van de nauwkeurigheid van de zonnewijzer.

In de documentatiemap van de zonnewijzer in het Rubenshuis in Antwerpen bevindt zich bovendien een foto, zo gefotografeerd dat ze een perfect bovenaanzicht is van het zonnewijzertafereel. Gecombineerd met opmetingen ter plaatse laat zij toe om, ingescand in een grafisch computerprogramma, alle maten in het horizontale vlak nauwkeurig te meten.

Uit de richting van de uurlijnen op de poolstijlzonnewijzer (buitenrand) is de helling van de poolstijl te berekenen die op zijn beurt gelijk is aan de breedtegraad van de plaats waarvoor de zonnewijzer gemaakt is.
De gevonden waarden afgeleid uit de richting van de uurlijnen zijn:



De gemiddelde waarde is 51,1°

De breedtegraad van Brussel: 50,8°
De breedtegraad van Antwerpen: 51,2°

Alle verdere berekeningen zijn gedaan voor een breedtegraad van 51,0° hetgeen zowel voor Brussel als voor Antwerpen geen noemenswaardige fouten in de berekeningen veroorzaakt.

















De plaats van de gnomon is het snijpunt van de 12-uurlijn met de middellijn gemerkt met 'Oriens Occidens'.
De afstand van dit punt tot de datumlijn der equinoxen gemerkt met 'Linea Equinoctialis' is 18,6 mm.
Hieruit volgt de hoogte van de (verdwenen) gnomon: 15,1 mm volgens de formule:
hoogte gnomon = 18,6 / tan 51°


Foto uit het archief van het Rubenshuis in Antwerpen: een perfect bovenaanzicht van de zonnewijzer


Formule waarmee de breedtegraad van de plaats, waarvoor de zonnewijzer gemaakt is, berekend werd, met de positie van de uurlijnen op de poolstijlzonnewijzer (buitenrand) als uitgangspunt
(uurtal respectievelijk 4, 5, 7, 8, 9,1 0, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20)

1. De nauwkeurigheid van de poolstijlzonnewijzer

De uurlijnen van de poolstijlzonnewijzer zijn zeer nauwkeurig zoals blijkt uit de tekening hiernaast.
De berekende uurlijnen (rode stippellijn) vallen nagenoeg samen met de werkelijke uurlijnen op de zonnewijzer.

De grootste afwijking vind je bij de cijfers X en II (rood omcirkeld) maar bedragen ook daar niet eens een tijdsminuut. Als er al afwijkingen zijn liggen zij binnen de grenzen van waarnemingsfouten.




























Na opmeting blijkt de poolstijl een helling te hebben van 52,5 ° in de plaats van 51°. Dit resulteert in een afwijking bij het aflezen van de tijd, gaande tot ongeveer 2 tijdsminuten. Een restauratie waarvan de sporen te zien zijn, het terug vastzetten van de stijl, is daarvan waarschijnlijk de spijtige oorzaak.

De breedtegraad van Amsterdam: 52,4°







De uurlijnen op de zonnewijzer vergeleken met de berekende uurlijnen (rode stippellijn))




2. De nauwkeurigheid van de puntzonnewijzer voor gelijke uren

De uurlijnen voor gelijke uren op de puntzonnewijzer hebben een afwijking van de berekende waarden gaande van ongeveer 0 tot 4 tijdsminuten.






De datumlijn (bovenaan) voor het begin van de winter, gemerkt met 'Tropicus Capricorni', wijkt weinig af van de berekende waarde, die voor het begin van de zomer (onderaan), gemerkt met 'Tropicus Cancri', heeft een afwijking die oploopt tot ongeveer 1 mm, wat in die positie van de zon overeenkomt met ongeveer een maand.






3. De nauwkeurigheid van de puntzonnewijzer voor Italische uren
De uurlijnen voor Italische uren vertonen gelijkaardige afwijkingen van de berekende waarden als die voor gelijke uren.

Het valt echter op dat de afwijking meestal minimaal is tijdens de equinoxen, op de horizontale datumlijn lijn gemerkt met 'Linea Equinoctialis', en maximaal wordt op de twee uiterste datumlijnen, zij het tegengesteld positief of negatief.

Van twee datumlijnen kon de afwijking niet worden vastgesteld omdat zij op de foto verborgen zijn achter de draaibare aanwijzer.






4. De nauwkeurigheid van de puntzonnewijzer voor Hebreeuwse of antieke uren

De uurlijnen voor Hebreeuwse of antieke uren vertonen gelijkaardige afwijkingen van de berekende waarden als die voor de andere tijdmetingsystemen.

De afwijkingen worden echter groter voor de vroegste en laatste uren van de (zonne)dag althans naarmate de datum meer het begin van de zomer nadert. Zij vertonen voor het eerste en elfde uur uiteindelijk een verschil van meer dan 10 minuten. De uurlijnen voor het eerste en elfde uur bevinden zich nog gedeeltelijk op de zonnewijzer terwijl zij volgens de berekeningen niet meer in het cirkelvormig bereik van het zonnewijzertafereel vallen.

In tegenstelling tot de vorige uurlijnen zijn de uurlijnen voor antieke uren geen rechte lijnen (op die voor het zesde uur na). De punten van de uurlijnen op de drie datumlijnen, liggen op een rechte lijn en de uurlijn slingert zich daar omheen. Het verschil tussen de 'slingerlijn' en de rechte lijn is echter klein en meestal past men rechte uurlijnen toe, zoals ook op deze zonnewijzer.


Naarmate de breedtegraad groter is en voor de uiterste uurlijnen is het effect van de kromming van een uurlijn voor antieke uren meer uitgesproken. Zie ter illustratie hiernaast de antieke uurlijn voor het elfde uur op de 65ste breedtegraad.







 
  Antieke uurlijn voor het elfde uur op de 65ste breedtegraad

5. De nauwkeurigheid van de aanwijzer voor het meten van de hoogte van de zon

De schaalverdeling op de aanwijzer (INDEX) voor het meten van de hoogte van de zon vertoont kleine verschillen tussen de berekende en de werkelijke waarden.

Relatief worden de verschillen groter naarmate de hoogte van de zon groter wordt.








6. De nauwkeurigheid van de schaal voor het meten van de lengte van de (zonne)dag

De aanduidingen voor de lengte van de dag (periode tussen zonsopgang en zonsondergang) vertonen kleine verschillen tussen de berekende en de werkelijke waarden.

Een opmerkelijke onnauwkeurigheid kan al worden waargenomen op het eerste gezicht, zonder iets te meten of te berekenen: het snijpunt P waar de uurlijn 20 voor Italiaanse uren de schaal (gemerkt met 'Quantitas Dierum') snijdt, moet samenvallen met het punt gemerkt met 8. Het Italiaanse uur 20 betekent immers dat er nog 4 uur rest tot zonsondergang.Vermits het precies middag is, duurt de dag dan 8 uur. De fout, de afstand tussen het punt P en het merkteken 8, bedraagt ongeveer 10 tijdsminuten.








Conclusie

De zonnewijzer van Jacob de Succa uit 1601 in het Rubenshuis in Antwerpen is een merkwaardig stuk wetenschappelijk erfgoed, de oudst bekende volwaardige zonnewijzer in Vlaanderen.

Hij bestaat uit twee zonnewijzers gecombineerd in één instrument dat met een behoorlijke nauwkeurigheid toelaat:

- het aflezen van het uur in drie tijdmetingsystemen: gelijke uren, Italische uren en antieke uren
- het aflezen van de vordering van de seizoenen
- het bepalen van de richting en de hoogte van de zon
- het aflezen van de duur van de (zonne)dag.

De uitvoering in duurzaam en waardevol materiaal getuigt van vakmanschap, precisie en zonnewijzerkundige kennis.

Deze toelichting is de eerste zonnewijzerkundige beschrijving van het instrument. Zij gebeurt op een wijze die niet ingaat op de achterliggende wiskundige en kosmografische theorie, waarvan de kennis wel noodzakelijk was voor het opstellen van deze beschrijving. Zo blijft zij ook voor leken verstaanbaar, een eenvoudige kennismaking met wetenschappelijk en waardevol erfgoed en met de zonnewijzerkunde.

Deze beschrijving van het instrument kan nog aangevuld worden met een historisch onderzoek naar de wijze waarop het tot stand kwam met de wetenschappelijke en artisanale methodes die op het einde van de 16de eeuw voorhanden waren en gebruikt werden.

Willy Leenders





Bronnen


De zonnewijzer zelf en de bijbehorende documentatiemap bereidwillig ter beschikking gesteld door de directie van het Rubenshuis in Antwerpen.

Een biografische en genealogische studie over Jacob de Succa door Eric Daled.

De wijdingsregisters van het bisdom Antwerpen 1570-1611. Uitgave 2008 J. Van den Nieuwenhuizen.

Tentoonstellingscatalogus 'Albrecht en Isabella 1598-1621' n.a.v. de tentoonstelling in Brussel van 17 september 1998 tot 17 januari 1999, onder redactie van Luc Duerlo.

Vertaaladvies van prof. dr. Jan Papy, hoogleraar Latijnse literatuurstudie aan de Katholieke Universiteit Leuven.







Toemaatje
De zonnewijzer van de Succa en Immanuel Kant


Beoordelen of iets mooi is, gebeurt op basis van een waarneming hier en nu. Verbeelding en begrip zorgen voor een gevoel van tevredenheid dat je doet zeggen “’t is mooi’”, zo zegt de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724 - 1804).

In ‘Le Gnomoniste’, het tijdschrift van de zonnewijzervereniging in Canada confronteert hoofdredacteur André E. Bouchard de filosofie van Kant over wat mooi is, met de zonnewijzer van de Succa uit 1601 in het Rubenshuis in Antwerpen. Hij verwijst naar de hier bovenstaande zonnewijzerkundige analyse van deze zonnewijzer die hij ‘une analyse magistrale’ noemt.

Hier volgt een samenvattende vertaling uit het Frans.

Eerst beschrijft hij kort hoe de zonnewijzer eruit ziet en geeft hij bijzonderheden over Jacob de Succa. Daarbij merkt hij de invloed op van de barokkunst.

Uitvoeriger antwoordt hij op de vraag ‘Is dit wel een mooie zonnewijzer?’ en gaat daarvoor te rade bij de filosoof Kant. Diens oordeel zou zijn: niet omwille van de zonnewijzerkundige kenmerken of de praktische waarde als instrument is hij mooi, maar om zijn verschijningsvorm.

In tegenstelling tot andere filosofen zoals Baumgarten en Hegel, geeft Kant de esthetica niet alleen haar plaats in de kunst met een grote K maar ook in alledaagse situaties. Zij doet beroep op al onze vermogens, niet enkel op kennis, en beschouwt een voorwerp op zichzelf en niet in relatie tot een specifiek aspect.

André Bouchard bespreekt acht aspecten van de ‘schoonheidbeleving’.

1.
De esthetische waarneming, in dit geval van de zonnewijzer, is geen subjectieve waarneming, niet individueel en niet collectief. Het gaat om een bijzondere wijze van waarnemen, te begrijpen op een intersubjectief niveau door al wie zijn gevoelens en kennis daarvoor openstelt ook al verwacht hij er niets praktisch van. De esthetische waarneming is de aandacht, in alle vrijheid, voor een verschijningsvorm.

2.
De esthetiek van de barok gaat op zoek naar vrije creatie, wars van normen over goede smaak, met ruime mogelijkheden ter beschikking. Schoonheidsbeleving is dan de ontplooiing van mogelijkheden zoals wij die zelf graag willen. Deze zonnewijzer neemt het op voor de vrije onregelmatigheid tegenover koude symmetrie en vervelende regelmaat.

3.
Deze zonnewijzer is de barok genegen en zeker niet het classicisme. Hij staat ook aan de kant van de tekening en niet aan die van de kleur. De filosoof Kant is van oordeel dat de tekening zuiverheid teweeg brengt in tegenstelling tot kleur die een materieel en sensueel element introduceert en de zuiverheid van het esthetische genot verstoort.

4.
Ook de opstelling van het zonnewijzerkundige gedeelte te midden van een weelderige en bloenmrijke versiering is te waarderen.

5.
Rondom het weergeven van de werkelijkheid van de tijd tonen de bloemmotieven de onderliggende betekenis van de eenheid tussen het echtpaar Albrecht en Isabella, vooral voorgesteld door hun wapenschilden.

6.
Het opvallende van de bloemen illustreert de verleiding voor aardse luxe en genot. In de toenmalige confrontatie van katholicisme in het zuiden en calvinisme in het noorden kwam de broosheid van wat mooi is en zijn kortstondigheid en vergankelijkheid tot uiting.

7.
Te waarderen is bovendien de vaardigheid waarmee de romeinse cijfers op de zonnewijzer zijn geplaatst, in het verlengde van de uurlijnen en toch op de raaklijn van een cirkel. Of nog, de harmonie bij het tekenen van uurlijnen voor gelijke uren, italische uren en antieke uren.

8.
Het Latijn en het opvoeren van de politieke allianties tonen de onontwarbare complexiteit van zoveel wapenschilden. De geschiedenis zou echter het laatste woord krijgen en gelijk krijgen in de eenheid die Jacob de Succa in zijn zonnewijzer vooropstelt. Kant anderzijds legt ons uit dat begrip en waarneming zich vinden in wat mooi is. En deze zonnewijzer is daar het bewijs van!

De conclusie van André Bouchard na al dit filosoferen is: ”Jacob de Succa heeft werkelijk een mooie zonnewijzer gemaakt!”





Foto Patrick Storme (2012)